In Twente liggen talloze bulten en bultjes die behoren bij verschillende puzzels die bovenop elkaar zijn gelegd, waarna grote stukken van elke puzzel zijn verdwenen zodat de puzzels in elkaar zakken. De verschillende puzzels zijn niet gemakkelijk te reconstrueren. Ik heb veel artikelen hierover gelezen en ze zeggen allemaal wat anders. Bovendien verzwijgen ze allemaal bultjes die niet passen bij hun theorie. Alle theorieën ouder dan 10 jaar geleden zijn volgens mij achterhaald. Ik ga binnenkort stukje voor stukje dit hele blog aanpassen aan de nieuwste inzichten.
Mijn leidraad is de studie van Pierik die een fasemodel heeft ontwikkeld voor de ijstijden in Nederland en NW-Duitsland, en die alle kennis die ik eerder heb bestudeerd overboord gooit. Pierik: An integrated approach to reconstruct the Saalien Glaciation (2010). Op basis van zijn fasemodel schrijf ik mijn eigen Twentse verhaal.
Om de losse stukjes op de juiste plaats te kunnen leggen, wil ik eerst weten waarom Twente zo anders dan de Veluwe.
Een punt van verschil tussen Twente en de Veluwe is het Tertiaire materiaal aan het maaiveld en de hoogte van het land. De hoogte van het land heeft de stroomrichting van de gletsjers beïnvloed en de kleien hebben de vorming van stuwwallen geblokkeerd. Blijkbaar hebben de Tertiaire hoogtes gefungeerd als muur waartegen het ijs botste. De stugge Tertiaire kleien lieten zich blijkbaar minder goed oppersen tot stuwwallen dan de losse jongere sedimenten in het westen. Complete bogen van stuwwallen kunnen alleen ontstaan waar de losse ondergrond zich laat oppersen en deze stugge Tertiaire kleien laten dat niet toe.
Een tweede punt van verschil is dat na de vorming van de Twentse stuwwallen het ijs verder is opgerukt en de eerder gevormde stuwwallen heeft bedekt, uitgesmeerd of weggeslepen. Op de Veluwe (en zeker op de Utrechtse Heuvelrug) liggen de stuwwallen volgens het boekje. Nou zijn ook de stuwwalrijen in het noorden van Nederland overreden, dus dat is niet zo bijzonder en ook niet zo ingewikkeld. Zie bijvoorbeeld de heuvels bij Steenwijk en Gaasterland. Er moet nog een verschil zijn, wat maakt Twente anders dan bijvoorbeeld Steenwijk?
Het derde punt is dat na de overrijding, dit nieuwe ijsveld zelf ook werd overreden door een ijsstroom. Toen werd Twente echt een puinhoop van door elkaar gegooide puzzelstukjes die horen bij verschillende puzzels.
Het is mogelijk een verhaal te reconstrueren waar de meeste heuvels en dalen wel inpassen. Dan houd je enkele lastige bultjes over waar je dan nog iets voor verzint (zoals de Needseberg en de Lochumseberg). Maar wie wel eens politieseries bekijkt, weet dat je daarmee moet oppassen: 90% van de feiten lijken op een bepaalde dader te wijzen, en dat er dan bloed van een ander op het wapen zit, verklaar je ‘blijkbaar had iemand het mes daarna gevonden en zichzelf gesneden’. Maar daar is geen enkel bewijs voor. Dit leidt tot een tunnelvisie, en dat komt bij politieseries regelmatig voor: dat houdt de aandacht van de kijker vast en geeft bovendien de hoofdpersoon de kans geniaal uit de hoek te komen. Ik wil voorkomen dat ik aan het eind van mijn verhaal puzzelstukjes overhoud.

Nou zijn er twee typen publicaties: de eerste reeks gaat uit van de Grote Geschiedenis, kijkt naar de Grote Lijnen en maakt een Groot Verhaal. Met hier en daar een voetnoot dat lokale verschijnselen soms lastig in het verhaal te passen zijn. Deze verhalen zijn vaak door wetenschappers opgesteld. De tweede reeks gaat uit van lokale verschijnselen. Ze vertellen over bultjes met en zonder stuwing en bekijken het landschap per vierkante meter. Dit zijn superinteressante verhalen verteld door amateurs die uren kunnen vertellen over hun gebied, liefhebbers met vaak gigantische lokale kennis. Hoe het verhaal van hun gebiedje past in het Grote Wetenschappelijke Verhaal is vaak duister. Bovendien, zonder iemand tekort te doen, is hun kennis vaak niet gebaseerd op de nieuwste inzichten maar op wat ze zelf vroeger gestudeerd hebben.
Met name de studie van Pierik komt goed van pas. Hij heeft een fasetheorie opgesteld van de ijstijden in ons land en Duitsland, en gaat daarbij in op alle oudere theorieën van voor 2010. Ook hij bekijkt eerst feitelijk alle elementen die een plek moeten krijgen in de fasetheorie (waarbij hij uiteraard veel wetenschappelijker kijkt dan ik, dus ik loop hem gewoon achterna) en stelt dan een theorie op. Het is me allang duidelijk: ik kan mijn kennis en leerboeken wel weggooien.
Puzzelstukjes
Zo, ik heb de tafel vol met puzzelstukjes gegooid en wil nu uitzoeken hoeveel puzzels dit zijn en wat bij elkaar hoort. Ik begin als het ijs Twente bereikt in het noordoostelijke puntje bij de Brecklenkamp.
Dit zijn mijn stukjes:
- de stuwwallen van Ootmarsum, Oldenzaal, Tubbergen, Sallandse Heuvelrug, Deldeneresch, Archemerberg, Luttenberg, Lemelerberg, Needseberg, Lochumerberg
- de keileemrug van Enschede, de rug bij Wierden, de rug tussen Markelo en Geesteren die op drumlins lijken
- de lange grintrug van Langeveen met aansluitend het tunneldal Almelo-Aalten, het tunneldal Rossum-Hummelo, en het fossiele dalstelsel in de Achterhoek van Vreden naar Aalten
- de grote kom in het midden van Almelo en Hengelo
- de poorten in de stuwwallen bij Rossum en Vroomshoop
- de sandr bij Bruinehaar
- de kame bij Markelo en Borne
- het keileem dat niet in Salland ligt, wel wijd verspreid is in Twente behalve bij Denekamp en de plaatsen genoemd bij 3.
Dat is alles, hoe maak ik hier een verhaal van? En dan niet een zelfverzonnen verhaal, geen sprookje, maar een verhaal dat naadloos aansluit bij de bestaande theorie over de ijstijden.
Eerst lijkt het nog zo eenvoudig: Het is Midden Pleistoceen en het ijs komt eraan. Het dringt laaggelegen rivierdalen binnen maar laat voorlopig het hoger gelegen Twente met rust. Op een zeker moment ligt er ijs in Friesland, Groningen, Drente, in Salland, het bekken van Wilsum (dat is de inham tussen Drenthe en Twente) en in het bekken van Nordhorn.
De rand van dit veld noemen Duitse geologen de Rehburger-ijsrand, maar zij kijken niet naar het vervolg daarvan in Nederland. Op de volgende kaart loopt de Rehburger-ijsrand midden over de kaart van links naar rechts. Het is een aaneenschakeling van landvormen die tekenend zijn voor de rand van een ijsveld, zeker niet alleen stuwwallen. Helemaal links zie je de Twentse stuwwal van Uelsen, Ootmarsum, Oldenzaal en Enschede (nummer 1)

Ik teken de Rehburger-ijsrand in op de kaart van ons gebied: Salland, Twente en aansluitend Duitsland.

Zo, dit lijkt een mooie lijn, klaar is de puzzel. Maar als ik het gebied ten noorden erbij betrek, zie ik dat het niet klopt. De Sallandse Heuvelrug hoort er niet bij. Het is in Nederland niet een lijn maar twee, en bij Twente ligt de splitsing. Als ik ze beide inteken, krijg ik de volgende kaart, en dan lijkt de Sallandse Heuvelrug eigenlijk beter aan te sluiten bij de Veluwe dan bij de Rehburger-ijsrand.

Er zijn dus twee rijen stuwwallen, kan niet anders. En wat doet die rug bij Enschede die wel mooi aansluit aan de stuwwal bij Oldenzaal, maar waar geen ijsveld naast ligt volgens de theorie van de Rehburger-ijsrand. En wat doen die heuvels bij Tubbergen, Delden, Neede en Lochem eigenlijk? Kortom: de theorie van de Rehburger-ijsrand is niet gedetailleerd genoeg voor de realiteit van Twente. Ik ga hem splitsen. Cliffhanger!
Het hele verhaal van Oost-Nederland, van Precambrium tot en met de ijstijden bij elkaar? Dat kan! Het is bij mij als pdf te verkrijgen voor 7 euro of bij bol.com als e-boek voor 9 euro.
Mathilde,
Science is never settled. gelukkig maar. We zouden ons stierlijk vervelen.
Eens! Over een jaar moet ik dit blog weer herschrijven. Maar dat geeft niet, integendeel. Ik hoop op veel reacties van meedenkers zodat het verhaal steeds dichter bij de realiteit komt. Maarre: niemand is erbij geweest he.
Dit is heel interessant. Ik heb altijd gedacht, net als de meeste inwoners van Enschede, dat we tegen de stuwwal zijn aangebouwd. Blijkbaar dus niet. Het is een keileemrug. Het zit vol met zwerfkeien. Op sommige plekken is de grond zo slecht dat geen boom of struik zich kan handhaven. Hele lanen met prachtige sierbomen zijn vervangen worden. Dit tegen hoge kosten. Maar bij ons is er blijkbaar en regel die zegt dat als er meer dan 10 meter afstand is tussen 2 bomen dan dient er een tussen geplant te worden.
Het is inderdaad in eerste plaats een Tertiaire hoogte, en daartegenaan is keileem geperst. Vandaar die grote zwerfkeien: keileem kan van heel ver komen, uit Scandinavie bijvoorbeeld. Terwijl een stuwwaal lokaal eigen materiaal is. Hier op de Veluwe vindt je dus die grote zwerfkeien niet. Maar de Geleerden zijn het er niet over eens, en het fraaie is dat de grens tussen stuwwal en keileemrug op de geomorfologische kaart precies op de spoorlijn naar Gronau wordt gelegd. Jaja.