Wandelend over de stuwwallen van Nederland kom je nogal eens door brede glooiende dalen zonder beek. Of er stroomt onderin een klein beekje, maar dat is zo klein dat je je niet kunt voorstellen dat dat dat grote dal heeft uitgesleten. Maar, dacht ik vroeger, dat zal toch wel, want er waren immers ijstijden, toen was dit beekje misschien een kolkende watermassa, en toen is dit dal ontstaan.
Niet dus.
Zo’n breed, glooiend dal zonder of hoogstens met een klein beekje onderin is ontstaan in de laatste ijstijd toen hier in de lange koude winters de grond bevroren was en bedekt met sneeuw. In het voorjaar smolt de sneeuw en ook de bovenste centimeter van de grond, en terwijl de smeltende sneeuw naar beneden zakte, nam die het bovenste ontdooide natte grondlaagje mee dat weggleed over de bevroren ondergrond. Vervolgens smolt de volgende centimeter grond, en gleed die ook naar beneden. En dat 70.000 jaar lang.
Zo’n dal noemen we een droogdal. Dat is een onhandige term merk ik op onze fiets- en wandeltochten. Zo ligt er onderin best wel eens een beekje. Ik zou gelifluctiedal een fijne term vinden. Niet dat gelifluctie zo lekker bekt, maar het geeft wel precies aan hoe het dal ontstaan is.
NB: ik heb het nu niet over verdroogde beekdalen. Het gaat me nu om brede glooiende dalen zonder beek onderin, of met hoogstens een klein beekje in een veel te groot dal.
Veel droogdalen zijn scheef in doorsnede. Dat komt omdat de ene helling langer in de zon lag dan de andere, of meer in de warme middagzon lag dan de andere. Waar de zon langer en warmer scheen, droogde de grond uit en gleed die niet naar beneden. De helling bleef steil. De helling in de schaduw of in de koele ochtendzon is vlakker, want die bleef modderig en blubberig en bleef glijden.
Als voorbeeld de Seelbeek bij Heveadorp: de oosthelling is steil, de westhelling is vlak. Hierop stond vroeger de rubberfabriek en ligt nu Heveadorp. In het dal stroomt de Seelbeek: blijkbaar heeft de smeltende sneeuw gebruik gemaakt van een bestaand dalletje om naartoe te glijden en heeft daar een gigantisch dal van gemaakt. Nu is de ijstijd voorbij, de sneeuw weg, de permafrost verdwenen, en stroomt de Seelbeek weer in dit dal.

De volgende foto is genomen aan het eind van een ijskoude februarimorgen op de heide bij het Herikhuizerveld (Posbank). Ik vind het nou eindelijk eens een foto waarop je ziet wat je moet zien; als je erop klikt wordt hij groot en zie je het ook. De rechter helling ligt in de zon en de grond is lekker warm en droog. De linkerhelling ligt in de schaduw en is nat en koud. Tussen de heide aan de linkerkant ligt zelfs nog ijs en sneeuw. Dat deze helling toch niet afglijdt, komt omdat de ondergrond niet bevroren is: smeltwater zakt de grond in.

Noord-Nederland ligt vol gelifluctiedalen. Om eens een keer iets anders te tonen dan de Veluwe hier een kaart van de Steenwijker Heuvelrug en omgeving:

Ik snap droogdalen nu beter. Maar is het dan keileem dat er door de solifluctie af is geerodeerd? Want ik neem aan dat dat er in zeventig millennia enkele tientallen meters af zou kunnen krijgen, en ik zoek nog steeds naar een manier waarop overreden stuwwallen, waarvan je toch zou verwachten dat er wat keileem overheen zou zijn gepleisterd, geen keileemlaag vertonen.
Wat leuk dat je meedenkt. Even meedenken met jou: het droogdal is een ijstijd later ontstaan dan de stuwwal zelf, en hierin ingesneden. Dat doet mij vermoeden dat het vooral stuwwalmateriaal zelf is dat is weggegleden. Maar waarom de stratificatie van de stuwwal dan niet terug te vinden is in het droogdal, is mij een raadsel. Ik zou (nu, door jou reactie) verwachten dat de ene Rijn/Maas/Eridanos afzetting gemakkelijker door solifluctie erodeert dan de andere. Maar ik ken geen voorbeelden – of literatuur – waarin dit wordt genoemd. Raar eigenlijk, hier ben ik nog niet uit.
Dan keileem: Als een stuwwal is overreden, verwacht je keileem bovenop. Bij welke stuwwal is dat niet zo dan? Hier op de Veluwe zijn ze niet overreden. Geleerden zeggen dat Salland en Twente compleet is overreden, maar zou het feit dat sommige geen keileem bovenop hebben, niet het tegendeel bewijzen?
Het keileempakket is meters dik, afgaande op wat ik las over de snelwegcoupure van de A1 bij de Lutte. Waar trouwens wel stuwwal op de kaart staat!
Ik kan me voorstellen dat solifluctie zeker in de diepere delen van het gebied waar het werkzaam is een laag verstoord materiaal achterlaat dat over de gestuwde lagen heen ligt. Terwijl bovenop de oudere stratificatie natuurlijk lastiger afgedekt wordt door naderhand door water verplaatst materiaal.
Als je de Tankenberg boven het landijs ziet uitsteken dan is de Friezenberg de benedenlimiet van het landijs, omdat dat een smeltwaterheuvel is. Dat scheelt 40 meter. Lijkt me een best nauwkeurige bepaling van de dikte van het landijs opleveren.
De dikte van het leempakket is ook afhankelijk van de dikte van het bovenliggende landijs. Als het overreden is door dun landijs is de keileemlaag ook dunner en nog makkelijker weg te werken met millennia solifluctie. En omdat solifluctie met schuivende grondlagen werkt in plaats van met individueel getransporteerde gronddeeltjes lijkt me de werking op verschillende grondsoorten niet zo verschillend, zolang de korrelgrootte maar kleiner is dan de dooilaag. Solifluctie zal geen zwerfkeien verplaatsen, maar de werking op lemig, kleiig of zandig zal niet zo verschillen als bij stromend water.
Bijzonder is dat ik bovenop het afgesleten deel van de Noetselerberg (Sallandse Heuvelrug) een veldkei gevonden heb aan het oppervlak, maar geen (geĂ«rodeerde) laag keileem. Het verhaal gaat dat boeren uit de omgeving hier zoveel gezocht hebben naar veldkeien, dat er nauwelijks enige over zijn. Wat er van waar is: vertel het maar…