De levaldas op Madeira zijn prachtig, maar hier op de Veluwe hebben we ze ook. Molenbeken.
Dat zijn kunstmatig hoog gehouden goten met een dijkje tussen de goot en het beekdal. Vaak met een of meer sprengen in de bovenloop, maar dat is een ander verhaal. Zo’n kunstmatig hooggehouden beek noemen we een opgeleide beek.
Door het beekdal stromen dan drie beken: een in het midden en twee aan de zijkanten tegen de helling. De beek zelf volgt het laagste punt van het beekdal, de natuurlijke loop van de beek. Als de mens ophoudt met waterknutselen, wordt dat na verloop van tientallen jaren de enige beekloop, de rest zal vervallen en verdwijnen.
Bij de ontwikkeling van watermolens is uiteraard ingespeeld op de aard van de beken en dus zijn de molens in Twente anders dan die in Limburg en dan die op de Veluwe. Twee type watermolens zijn doorontwikkeld in de loop der eeuwen, een voor de kleine steile Veluwse beken en eentje voor de grote vlakke Twentse en Kempense beken. Veluwse beken hebben een groot verval en een klein debiet. In Twente en de Kempen zijn de beken groter met meer water, maar zijn ze minder steil. De Twentse watermolens zijn indrukwekkend met grote zware onderslagraderen. De Veluwse molens zijn klein, efficiënt en aangepast aan weinig water en grotere hoogteverschillen: bovenslagraderen.
Een bovenslagrad plaats je in een waterval, en door het vallende water gaat het waterrad draaien. De as gaat dus ook draaien, en daarmee kunnen allerlei machines worden aangedreven, zoals een graanmolen, papiermolen, oliemolen, kruitmolen, volmolen of slijpmolen.
Dus heb je een waterval nodig, en hoe kom je aan een waterval? Door een goot te graven langs de beekhelling die zo min mogelijk daalt zodat je bij de molen een hoogteverschil hebt van anderhalve meter of zo, en dat is net voldoende voor een waterrad met een meter doorsnede. Veel is het niet, maar net genoeg.
Dit is de Quadenoordse Molen in het Renkums Beekdal.

Dit is de Ruitersmolen in de Oudebeek bij Beekbergen

Hier de schitterende Plasmolen in de Plasmolenbeek bij Mook.

De vorm van de beekdalen op de Veluwe met diepe droogdalen (alles is relatief) met een steile helling aan weerszijden en een klein beekje onderin, maakt deze slimme techniek extra toepasbaar, want je graaft de goot eenvoudig langs de helling.
Een molengoot stroomt dus niet op de diepste plek in het beekdal. Tussen de goot en het beekdal ligt een dijk, en vaak zie je aan weerszijden van die dijk een onverwacht groot waterhoogteverschil. Onze voorouders wisten wel wat ze deden. Honderden jaren heeft dit systeem bestaan, zijn de goten onderhouden en is eraan geknutseld. Tot het perfect was en we overstapten op diesel, de goten in verval raakten en de watermolens werden gesloopt. Hoe zonde. Wat is er toch veel verprutst in de vorige eeuw.


Om een continue watertoevoer te garanderen is het handig om boven de waterval een meertje te maken, een verbreding van de beek dus, een wijer. Die fungeert als buffer zodat het waterrad in hetzelfde tempo door blijft draaien. Slim bedacht. Nu is een wijer met een waterval eronder vaak het enige waaraan je kunt zien dat er vroeger een watermolen heeft gestaan.

Bij de waterval loopt het kanaal in een houten goot op poten. Het waterrad staat daar onder. Wil je de molen laten draaien, zet je een schuif open tot het water precies op de schoepen van het rad valt, en ziedaar, het rad draait en dus ook je machine in je werkplaats.
Zo slim, zo duurzaam, zo CO2 neutraal. Is het een idee om dit soort molens weer in gebruik te nemen? Niet om een toeristisch plekje op te leuken, maar om iets nuttigs mee te doen? Om in elk geval het café naast de molen van stroom mee te voorzien. Het lijkt me fantastisch.