Ten noorden van Arnhem ligt een kom ingesloten tussen stuwwallen: we noemen die kom de Sandr van Wolfheze. Hoe is die ontstaan? En wat zien we er nu nog van?
Het gebied
Op deze hoogtekaart van midden Nederland ligt de kom rechts onderin.

De kom is 184 km2 groot.


Hoe is de kom ontstaan?
Een kom tussen vier stuwwallen
De kom ligt tussen vier stuwwallen: de stuwwal van Apeldoorn, de stuwwal van Arnhem, de stuwwal van Ede en de stuwwal van Reemst. Hoe is deze kom ontstaan?

We gaan terug naar het Saalien, de ijstijd waarin noord Nederland bedekt raakte met ijs. De kom is een rest van het oude land voordat er ijs kwam. Dat ijs lag in de IJsselvallei en in de Gelderse Vallei en perste de stuwwallen op. De kom daartussen bleef onaangeroerd liggen.

Sandr en smeltwaterbeken
Maar dan. Je moet je voorstellen dat het ijs hoog uittorende boven de stuwwallen die niet meer dan rimpeltjes aan de voet van de gletsjers waren (nou ja, heuphoogte). Smeltwater van de gletsjers stroomde van vier kanten af deze kom in, sleurde een hele zooi zand, grind en stenen mee en vulde de kom op. Die troep bleef daar liggen in de vlakke kom, en dat materiaal noemen we sandr. De kom ligt daar vol mee.
Hierin ontstonden vlechtende smeltwaterbeken. De twee diepste dalen aan de voet van de stuwwallen, dat van de Renkumsebeek en van de Heelsumsebeek, zijn de hoofddalen van dat smeltwater. De droge zijdalen waren toen zijbeken die smeltwater naar deze hoofddalen aanvoerden. En ook het dal in de Puthei is zo ontstaan, denk ik; dat zou dan het water van de voet van de Stuwwal van Reemst hebben afgevoerd. Dit is wel echt nieuw hoor.
Dat de zijdalen droog staan, komt dus niet door ons slechte beheer, maar door de ontstaanswijze. Het zijn geen drooggevallen beekdalen en ook geen droogdalen, want die zijn ontstaan in het Weichselien door smeltende sneeuw op permafrost. Dit zijn smeltwaterdalen uit het Saalien die sindsdien droog zijn – maar als er water afgevoerd moet worden na een heftige regenbui of sneeuwsmeltwater na een lange winter, gaat dat wel via deze dalen, want water zoekt altijd zijn weg via het laagste punt.
De verschoven stuwwal van Arnhem

Men denkt dat de stuwwal van Arnhem om zijn as is gedraaid en oorspronkelijk aan die van Nijmegen vast zat. Dat het ijs in de IJsselvallei uitgroeide naar het westen en daarbij die stuwwal als een deur heeft opengedrukt.
De Ginkelsepoort
Bij de Renkumsebeek kwam het meeste water, grind en modder door de bres in de stuwwal van Reemst, de Ginkelsepoort. Dit is een uniek fenomeen, het is niet de grootste maar wel de mooiste bres door een stuwwal (mijn mening).

De Terletsepas
Vanuit het oosten kwam het meeste smeltwater door het dal tussen Eerbeek en Terlet. Hier ligt geen bres door de stuwwal heen maar een lage drempel. Dit is te zien als een gletsjerdal van waaruit smeltwater naar beneden stroomde. Meer hierover in dal 4: Het Terletsedel.

De Basis
Geologie
Een geoloog kijkt van jong naar oud (nu is er dit en vroeger was er dat en nog langer geleden gebeurde er dat en daarvoor was het zo). In de legenda ligt jong immers bovenop oud; zo ligt het ook in het veld. Ik vind dat zo logisch dat ik het vaak vergeet uit te leggen en dan mensen vertwijfeld zie kijken. Historici vertellen namelijk andersom (eerst had je de Grieken, dan de Romeinen, dan de Middeleeuwen en dan etc). Het oudste jaartal - Romeinse tijd - staat bovenaan, het jongste - 21 ste eeuw - onderaan. Zo zie je de tijd verglijden. Geologen kijken naar 'wat ligt bovenop en wat ligt daar onder'. In de Geologische tijdschaal staat de jongste tijd, het Holoceen, bovenaan.

In het dal van de Sandr van Wolfheze zien we op de geologische kaart vier kleuren, van jong naar oud:
- Geel is de Formatie van Boxtel – laagpakket van Kootwijk: stuifzand uit het Holoceen.
- Mosterd is ook de Formatie van Boxtel, maar een ander laagpakket: het laagpakket van Wierden: dekzand en overige zand uit het Weichselien, de laatste ijstijd.
- Donkerroze is de Formatie van Drente: afzettingen uit de voorlaatste ijstijd het Saalien.
- Lichtroze is gestuwd Pleistoceen: rivierzand en grind dat hier al lag voor het Saalien, en dat is gestuwd in het Saalien.
Het woord stuwwal is geen geologische term. Geologen zien zand, klei en grind van de Maas en de Rijn dat door elkaar is gehusseld en is opgestuwd.
De dunne grijze lijn is de grens van het ijs in het Saalien. Het ijs lag achter de stuwwallen en dus niet in de kom.
Geomorfologie

Geomorfologen kijken naar landvormen zoals we ze nu zien liggen. We zien een roze sandr omgeven door rode stuwwallen. In de sandr zien we twee boomvormige dalstelsels van droge dalen, zandverstuivingen en twee beekdalen (felgroen).
Bodems

Bodemkundigen maken ons meestal het leven lastig met hun moeilijk te onthouden namen van bodemsoorten. Maar dat valt hier mee. Roze en oranje zijn podzolen: arme uitgeloogde gronden, waarbij de oranje bodems vruchtbaarder zijn dan de roze. Op de oranje bodems staan dan ook bossen, en de roze bodems zijn de uitgestrekte heidevelden. De gele vlekken zijn zandverstuivingen. De donkerbruine blokken zijn enkeerdgronden: eeuwenlang bemeste akkers van de landbouwenclaves. Verder zien we alleen bij Ginkel een afwijkend patroon, daarover verderop meer.
Bodemkunde is een vak voor specialisten. Maar ik heb een poging gedaan om je te helpen bij het herkennen van bodems onderweg, zonder boor, zonder zoutzuur. In dat artikel verzamel ik mijn foto’s van bodemprofielen die ik toevallig zie onderweg.
Water

Drie natte gebieden: het Renkums Beekdal, het Heelsums Beekdal, en Ginkel – daarover verderop mee, want dat is opvallend.
De kom op de kaart van Sgrooten
De kom staat schitterend afgebeeld op de oudste kaart van de Veluwe in de Atlas van Sgrooten.

Reemst en Ginkel tekent Sgrooten als oase in een woestijn. Maar welk bos hij daar nou tekende…. Dat moeten de Ginkelse Struiken zijn… Links van Ginkel een galg …. nou, daar heeft nooit een galg gestaan. De kaart is niet zo nauwkeurig, maar wel prachtig.

Landgebruik
Vroeger
Sgrooten tekent een woestijn met twee enclaves: Reemst en Ginkel. De rest was zand en heide tot aan de horizon. De landbouwenclaves met bomen waren van kilometers ver zichtbaar. Zoals we nu dwalend over de heide in Park de Hoge Veluwe de hoge beuken van Oud-Reemst in de verte zien.
Lopend over de Schelmseweg op de kam van het stroomgebied van de Heelsumsebeek zagen reizigers aan de ene kant de Rijn en de stad Arnhem, en aan de andere kant de bomen van Oud-Reemst, Kemperberg, Deelen, Terlet. Ze liepen vanaf de kerk van Wolfhees langs de boerderijen Warnsborn, Cluijs en Valkenhuizen. De galg van Arnhem – waar 21 mensen tegelijk aan konden hangen – konden ze vanaf Wolfhees al zien – en ruiken bij oostenwind.
Ik krijg dit niet op mijn netvlies. Ken ik verslagen van reizigers die lopen over de Schelmseweg? Van Lennep loopt met een grote boog om de heide van de Veluwe heen. Hij loopt wel over de Drenthse heide, met heide en lucht tot aan de horizon, luchtspiegelingen van water, geen mens te zien. Uren en uren dwaalt hij met zijn vriend tot het mulle zand onder hun voeten in veengrond verandert en ze Hoogeveen bereiken. Zo moet de tocht van Arnhem naar Lunteren ook geweest zijn.
Van der Dussen schrijft in 1847 over het uitgestrekte Wolfheezer heideveld:
Het vale kleed der heide kan immers op deze plek voor den wandelaar weinig aanlokkend zijn, maar dat eentoonig gezigt op het heideveld is reeds gebroken door de onlangs in kultuur gebrachte gronden. Een gedeelte der vlakte belooft door den weligen groei der dennen na eenigen tijd een aangenaam lommer. Ook het opgroeijende struikgewas bewijst, dat deze gronden voor ontginning bijzonder vatbaar zijn. Sedert een tweetal jaren onderging dit oord eene groote verandering. Waar men vroeger slechts den herder met zijne kudde zag omzwerven, ontmoet men thans dagelijks vreemdelingen, die den trein op- en afgaan. Door de steeds toenemende bevolking in Arnhems omtrek zal dit gedeelte van Wolfheeze, na verloop van ettelijke jaren, vermoedelijk in een bewoond oord veranderen.
Het vinden van dit citaat duurde langer dan ik gedacht had, want met veel plezier lees ik mijn eigen boek weer eens door – wat een leuk boek is dat: boek: Wandelen in het Doorwerth van 1847.

In het boek Over de hobbelde bobbelde heyde – een herdruk van een reisverslag uit 1732 – lees ik in het voorwoord dat Abraham de Haen de eindeloze heidevlakten in Drenthe vergeleek met de Hof van Pluto – het dodenrijk, en de Acheron – de vloed van droefheid. Helaas staat dit citaat niet in de herdruk waarin vooral dorpskernen zijn opgenomen en niet de stukken daartussen.

Bernard Kempinck tekent in 1612 een kaart van het Renkumse Heetveld, staat waar nu de A12 loopt en oriënteert zich daar op de kerk van Heteren aan de overkant van de Rijn. Die zien wij daar echt niet mer hoor.

Wat wil ik met deze citaten en prenten? Aangeven hoe anders mensen in de middeleeuwen, 16de, 17de en 18de eeuw het landschap beleefden, tot de grote bebossing begon in de 19de eeuw. Men leefde op zijn boerderij, in zijn dorp of stad, maar men zag de wereld om zich heen wel. Men zag de kerken van de buurdorpen, molens, de boerderijen van kennissen. Ik stel me de Veluwe voor als een golvend Friesland, waar ik – Tukker – ook altijd weer verbaasd ben hoe ver de horizon is en dat ik meerdere dorpen tegelijk kan zien. In Twente zien we niks, alleen onszelf.
Die weidsheid moet de Veluwe gehad hebben. Dan moet de kom van de Sandr van Wolfheze ook veel herkenbaarder zijn geweest. Misschien beschouwde men het wel echt als een kom; men kon immers de stuwwallen aan de overzijde zien. Het is niet voor te stellen.

Staande op de Schelmseweg bij De Cluijs – nu openluchtmuseum – zouden we over het dal kijken naar Deelen en Terlet op de helling aan de overkant. De Kemperberg wat dichterbij links op de voorgrond. Links daarvan Reemst. Achter ons de kerken van Arnhem. Ja dat moet zeker zo geweest zijn, want vanaf het terras bij Vliegveld Terlet – onze favoriete lunchplek – zien we de flats van Arnhem langs de Schelmseweg en de Kluiserweg.


Natuur tegenwoordig
Verreweg het grootste deel is nog altijd natuur, als we dennenbossen tot natuur mogen rekenen: het gebied is bekend fiets- en wandelgebied. Het raakt in het oosten de Zijpenberg en het Herikhuizerveld er in liggen bijvoorbeeld het Rozendaalseveld, Terletseveld, Deelenseveld, Papendal, Kempenberg, Warnsborn, Johannahoeve, Lichtenbeek, Ginkelse heide. Het omvat een groot deel van park De Hoge Veluwe, en het grootste deel van Nationaal Park Veluwezoom en Planken Wambuis van Natuurmonumenten. De enige woonkernen zijn Schaarsbergen en Wolfheze. De enige snelwegen zijn de A12 en de A50. Daarentegen liggen er tientallen kilometers fietspad.
Landschapsvormen zijn vooral stuwwallen en sandr, met duinen, zandverstuivingen, hoogveen, Vegetatietypen zijn naaldbossen, heidevelden, natte graslanden, hoogveen en oude eikenhakhoutbossen. Daar valt natuurlijk veel meer over te zeggen, en we fotograferen zoveel mogelijk plantengemeenschappen volgens het systeem van Schaminee.
Zandverstuiving
Van het eindeloze zand is een actieve zandverstuiving over: het Rozendaalseveld.

De overige zandverstuivingen zijn beteugeld met dennenbossen. Het Ginkelse Zand was berucht. Van der Aa schrijft in zijn Aardrijkskundig Woordenboek (1837-1851) dat dit zand 222 bunder groot was (1 bunder = ca 1 hectare). Dat is de hele Ginkelse Heide ten zuiden van de N225:

Op oude kaarten zien we nog veel meer zandverstuivingen; een voorbeeld is het bos ten noorden van Warnsborn dat ’t Zand heet.

Op dit detail van een kaart uit 1629 tekent Van Geelkercken het Cluijser sant en het Valkenhuijser sant.

Dorpen
Er liggen geen grotere plaatsen in het gebied. Dat komt omdat de grond niet geschikt is voor landbouw en er ook geen water te vinden is. Op oude woonplekken stonden hoogstens enkele boerderijen, en dat is nog altijd zo: Ginkel, Reemst, Deelen, Terlet. Van deze vier ligt alleen Ginkel echt in de kom; de andere liggen op de helling van een stuwwal.
De grootste plaatsen zijn Renkum, Heelsum, Wolfheze en Schaarsbergen. Renkum en Heelsum zijn benedenstrooms in de kom ontstaan bij de vruchtbare beekdalgronden en uiterwaarden. Het oude verdwenen Wolfhees lag in het vruchtbare Heelsums Beekdal aan de beek. Wolfheze en Schaarsbergen zijn nieuw, groot geworden toen grond en water geen beslissende factoren meer waren.
Vliegvelden en militaire terreinen
De harde vlakke ondergrond is vooral geschikt voor vliegvelden. Verder liggen er nogal wat militaire terreinen en afgesloten landgoederen.
De stroomgebieden van de Heelsumsebeek en Renkumsebeek
In de kom stromen twee grote beken naar de Rijn, de Renkumsebeek en de Heelsumsebeek. De stroomgebieden heb ik hier ingetekend. Die beginnen natuurlijk hoog op de stuwwallen op de waterscheiding met andere stroomgebieden.

Tussen de stroomgebieden van de Renkumsebeek en Heelsumsebeek ligt het kleine droge dal van Fluitermaatsedel. Maar als de Rijn ietsje zuidelijker had gestroomd, had het Fluitermaatsedel bij het stroomgebied van de Heelsumsebeek gehoord.
De grote stuwwallen van Apeldoorn en Arnhem (plus het oostelijke stukje van de Stuwwal van Reemst) wateren af op de Heelsumsebeek. De stuwwallen van Ede en Reemst wateren af op de Renkumsebeek. Het Fluitermaatsedel ligt daar droog tussenin.
Heelsumsebeek of Heelsumse Beek? Voordat ik daar weer commentaar op krijg: ik heb het nagevraagd bij de Taalunie, en zij zeggen Heelsumsebeek. Heelsumse Beek zou betekenen dat de beek van Heelsum is (vgl Heelsumse kerk, Heelsumse school), terwijl Heelsumsebeek wijst op een beek die genoemd is naar het dorp (vgl Heelsumseweg). En dat doen we dus met alle wegen en beken: Renkumsebeek, Amsterdamseweg.
Vlechtende smeltwaterrivieren
Dan bedenk ik me iets: de Heelsumsebeek en de Renkumsebeek waren in het Saalien woeste vlechtende beken. Kan ik iets terugvinden van dat vlechten?
Roffel……………….
Jazeker: zowel in het Renkums beekdal als in het Heelsums beekdal zien we op het AHN dat de beek heeft gevlochten. Daarom is die dalbodem zo breed. Ook dit is wel nieuw hoor, (mijn hypothese dus).


Asymmetrische dalen
Beide stroomgebieden zijn sterk asymmetrisch. Drie dingen vallen ons hierbij op waarover we niets lezen in de literatuur en waarover we lekker puzzelen:
Ten eerste: waardoor liggen beide hoofddalen zo tegen de stuwwal aan? Het klinkt me niet onlogisch: De twee beken verzamelden smeltwater van de stuwwallen en stromen daar dus in principe vlak onder.
Ten tweede: waardoor buigen enkele van de korte dalen uit de stuwwal vlak voor ze in het hoofddal storten naar rechts en komen zelfs enigszins tegen de stroom in uit in het hoofddal? Ik vermoed dat dit ontstaan is in een latere tijd, toen de grondwaterstand in de sandr lager werd (zoals nu) en de zuidelijke beken loodrecht op de hoogtelijn verder naar beneden gingen lopen. Maar dat is niet meer dan een vermoeden; dat zou je met een simulatie moeten uitzoeken.

Ten derde: waarom zijn er geen zijdalen die van west naar oost stromen? We maken een dwarsdoorsnede door de kom:

We zien dat de bodem van de kom bol is, met de twee hoofddalen onder de stuwwallen – de twee dalen daarnaast zijn resp. het Turfdel en het Papendal. We zien ook dat in de kom zelf de kleinere zijdalen zonder uitzondering oost-west lopen en niet west-oost. Blijkbaar was de hoofdrichting van de smeltwaterstromen die zand en grind van de stuwwallen en ijstongen hier deponeerden noordoost – zuidwest.
Lange lijzen en kleine duimpjes
Dalen die een eind over de sandr lopen voor ze in een van de twee beken uitmonden, zijn lange lijzen: Papendal, Grasdel, Langedel, Terletsedel. De dalen die maar een klein stukje afleggen, zijn kleine duimpjes. De lange lijzen beginnen op de stuwwal, storten zich eerst steil naar beneden en lopen lang door over de vlakke sandr voordat ze uitmonden in het hoofddal. De kleine duimpjes beginnen ook op de stuwwal, vallen steil naar beneden en komen onder de stuwwal direct uit in het hoofddal – dat klinkt niet raar aangezien de hoofddalen vlak onder de stuwwallen liggen.
Zijn de droge dalen op de bodem van de sandr nog zichtbaar?
Vroeger toen de kom niet bebost was maar een heideveld met stuifzand tot aan de horizon, waren de zijdalen prominenter dan nu. Een aanwijzing daarvoor is dat we van maar liefst 23 droge zijdalen namen hebben gevonden op oude kaarten – de meeste van die dalen liggen nu onzichtbaar in een bos en het lijkt echt raar zo’n dal een naam te geven.
Toch kunnen we de dalen ook nu nog zien en voelen. Gisteren reed is ’s avonds om 23 uur over een lege A50 van Apeldoorn naar Arnhem. Bij Terlet kijk je dan prachtig tientallen kilometers ver naar het zuiden en daalt de weg af een vrij diep dal in voor hij bij Schaarsbergen weer omhoog komt. Ha, het Merckendal denk ik dan: mijn naam voor het stroomgebied van de Heelsumsebeek.
Watervoerende zijdalen
De Renkumsebeek heeft een kort zijbeekje in het Turfdel bij Quadenoord. Plus een paar gegraven sprengen die niet de sandr of de stuwwal bereiken.
De Heelsumsebeek heeft er nu drie: bij Warnsborn, Lichtenbeek en bij Dreijen. Wat bijzonder is, is dat de drie zijbeken van de Heelsumsebeek verdwijnen in de grond van het droge Merckendal en dan ondergronds verder stromen naar de Heelsumsebeek. Met de Beek op Warnsborn en met de Beek op Lichtenbeek op de Vijverberg (de Vijverberg is afgesplitst van Lichtenbeek) zijn mooie waterpartijen geknutseld in landgoederen. De Dreijensebeek was vroeger vast een mooie beek, maar is verknald door de spoorweg en is nu een mooie goot langs een straat in Oosterbeek.
Maar een boerderij kan niet bestaan zonder water, dus hoe zat dat bij de andere landbouwenclaves? Een beekje lag vroeger ook bij de oude boerderij Valkenhuizen, dat Van Geelkercken intekent op zijn kaart uit 1629, zie de uitsnede hier boven, maar nu is het niet meer dan een natte kwelplek. Ook bij Deelen en De Cluijs tekent hij korte beekjes. Hoe Oud-Reemst en Nieuw-Reemst aan hun water kwamen, is me vooralsnog onduidelijk. Drinkwater kun je halen uit een put, maar water voor akkers? Bij Terlet zal ook een aanzet tot een beekje gelegen hebben dat net voldoende water gaf voor een paar kleine boerderijen.
Het Renkums Beekdal

Op dit lengteprofiel van het beekdal zien we dat het hoogste punt niet op de Goudsberg ligt, maar zuidelijker bij de Hoge Valksedijk – ha, dat had de naamgever goed gezien. De piek in het profiel is de dam van de spoorweg.
Nemen we de smeltwaterloop door de Ginkelsepoort als bovenloop, dan krijgen we dit:

Ook hier is de piek de dam van de spoorweg. Verder valt op dat de zandverstuiving op de Ginkelse heide in zijn geheel te hoog ligt voor de beekloop – en dat ik niet netjes de bochtjes heb gevolgd in het kronkelige fossiele beekdal naast de Ginkelse heide.
De Ginkel
De landbouwenclave De Ginkel (hier hoort ook Kreel en Hindekamp bij) is de enige oude bewoonde plek op de hele Sandr – de overige liggen op de helling van de stuwwallen, dus hier is wat bijzonders aan de hand: hier was landbouw mogelijk. Hoezo is de grond hier anders, en hoezo is hier water? En niet een beetje water, nee een moeras dat ze ‘onland’ noemden. Waterachtige gronden waren dat.

De literatuur zwijgt, dus ik ontwikkel mijn eigen hypotheses: de Ginkel ligt vlakbij de smeltwaterstroom die door de Ginkelsepoort aan kwam zetten. Ik kan me voorstellen dat daar een meer ontstond met rustig water waarin klei bezonk. Die klei vormt nu een ondoorlatende laag, vandaar de opvallend andere bodem en het water hier. Een bodemprofiel toont een kleilaag tussen de sandr: Dit kan een meerafzetting zijn – dat zit er geen grind in, of het ijs is zelf door de poort gegaan en heeft in de Ginkel keileem afgezet – dan zit er wel grind in.
Op DINOloket maken we een kaart van De laag van Gieten: keileem. En ja hoor, volgens de geologen ligt er keileem in de Ginkel, dus het ijs is hier wel degelijk geweest. Het is de enige plek in de Sandr van Wolfheze, en dus de enige plek met water en dus de enige landbouwenclave.

De molenbeken
De watermolens hier zijn bovenslagmolens, wat betekent dat het toevoerwater zo hoog mogelijk werd opgeleid langs de helling. Veel van die molenbeken beginnen als een spreng die is uitgegraven boven de bron in de helling. Dat verdient een eigen verhaal: sprengen en molenbeken.

Aan de westkant van dit dal ligt nog een molenbeek – ik moet de tekening opnieuw maken. Het rode stelsel is van de Hartense molens, het blauwe bovenstroomse stelsel is van de Quadenoordse molen. De molen beneden bij de Bok ving al het water of. Meer over de molenbeken in het Renkums Beekdal.
Het Heelsums Beekdal
De molenbeken

Het zijn vier stelsels:
- blauw = Papiermolenbeek = de papiermolens van Kabeljauw.
- wit = Wolfhezerbeek = de molen van Wolfhees; dat zal een korenmolen geweest zijn.
- geel = Rondeelbeek = de gracht bij het Rondeel.
- oranje = Heelsumsebeek = de diverse molens bij Heelsum. Maar hier is het erg vergraven vanwege het fabrieksterrein van Schut, en ik kan niet zien hoe het oorspronkelijk zat. Maar het is wel duidelijk dat de Heelsumse molenaars zoveel mogelijk water opleidden naar elke molen.
Meer over de molenbeken in het Heelsums Beekdal.
Erosiegeulen
Met name ten noorden van het Rozendaalse veld, bij Deelen en rond het Terletse veld vinden we indrukwekkende erosiegeulen. De oorzaak is me vooralsnog onduidelijk.

De waterval van Martinet
Martinet had bij het Rozendaalse Veld vlakbij Terlet in een van de erosiegeulen een waterval ontdekt. Wat klopt er van zijn verhaal?

De Kroatenpas: stormschade?
Wat het was, blijft duister, maar Nicolaes van Geelkercken tekent hem duidelijk in op zijn kaart uit 1629: de Kroatenpas langs Reemst, Deelen en Terlet. Mijn hypothese is dat het een baan van stormschade is geweest. Op deze zelfde kaart tekent Van Geelkercken in de buurt van deze baan ‘waterloze putten der Kroaten’.

Stuwdammen in het Papendal
In het Papendal liggen enkele stuwdammen die Nicolaes van Geelkercken op diezelfde kaart intekent. Moeten we die niet weer in ere herstellen om water vast te houden in de haarvaten van de Veluwe?

De serie Het Merckendal (of Heelsums Beekdal)
Over het stroomgebied van de Heelsumsebeek hebben we de mooie Serie Het Merckendal gemaakt. De zijdalen nummeren we van boven naar beneden: het zijn er 15. Aan elk dal besteden we een aflevering.












